Met de bevrijding in 1945 kwam de amusementsmuziek pas echt van de grond. De ingekwartierde Canadezen en Engelsen reageerden hun ontberingen af op dansavondjes, waar alles draaide om drie woorden: drank, vrouwen en swing! Mannen als Bert Grijzen, de trompettist van de Ramblers, en Ben Volkers gooiden al hun kwaliteiten in de strijd.

Bij een gesprek in 1984 herinnerde Volkers zich: “Op een keer werkte ik met een groep Engelse doodgravers. Die kerels hadden tot taak de graven van neergestorte piloten op te sporen en de resten naar Engeland te brengen. Dat was me een stelletje. Het speelde zich af in een villa aan de Kortenaerstraat. Ze liepen daar rond met getrokken messen. Ik zie nog zo een grote, rooie Engelsman – een echte Kelt weet je wel – de trap op gaan, zo zat als een meeuw. Hij stortte naar beneden door een trapgat op een kast; even later kwam hij weer breedlachend de trap op.”

Overal was het feest. Pianist Wim Lammerink viel als 16-jarige wel eens in: “Trompettist Jo van ’t Hoff, de vader van Jasper, kwam rond middernacht wel eens aan de deur bij mijn ouders, of ik wilde opdraven omdat er weer eens ergens een pianist door de drank onbekwaam was geworden. Mijn vader kende Jo, dus vertrouwde hij erop dat ik veilig weer thuis kwam.”

Al vrij snel ontstond er een echte jazzclub in Nico’s Sport Vereniging, het ontspanningsgebouw van de firma Nico ter Kuile aan de Hoge Bothofstraat nabij de Oldenzaalsestraat. Daar swingden onder meer Harry Bannink en Wim Brokken met nummers als Ain’t misbehavin’ en I can’t give you anything but love, en er werd ook veel muziek gespeeld in de trant van Coleman Hawkins en Ben Webster.

Wim Lammerink formeerde zijn eerste ULO-bandje met slagwerker Hans Dekker en daarna een trio met de curieuze naam The Mad Monsters, met gitarist Karel Veen en bassist Frans Stock. Al gauw groeide het uit tot een sextet met de naam The Bobbins, dat – heel modern voor die tijd – veel muziek van Charlie Parker op het repertoire had, en ook veel buiten de stad speelde, tot Den Haag toe.